Arjen de Wit

Harlem, New York

“Het is wel een beetje ongemakkelijk”, zei ze toen we hand in hand over straat liepen.

“Wat?”

“Dit.”

Ik haalde mijn schouders op, liet mijn hand over haar warme rug gaan en rook aan haar haren.

Relaties

“Niet alles hoeft kapot te gaan”, zegt ze, “het verandert alleen altijd”.

 

Nieuw

Ze krijgt kippenvel als ik in haar oor blaas.

 

Sorry

Een poging om te troosten, te praten. Dat er zo veel mensen zijn die twijfelen, die onzeker zijn over hun leven. Dat ze niet moet denken dat zij er het slechtste aan toe is van iedereen.

Ze draait haar hoofd weg, wil me niet meer aanraken. Heb ik iets verkeerds gezegd? Natuurlijk heb ik iets verkeerds gezegd. “Ik ben geen aansteller.”

De volgende dag praat ze weer – een beetje.

Of ze nog boos is.
“Ik ben nooit boos.”

Of ze teleurgesteld is.
Stilte.
“Ja.”

De wereld

Ik vraag me af: zijn er op dit moment meer mensen binnen of buiten?

 

Gisteravond

We bedreven de liefde terwijl we elkaar aan bleven kijken en daarna kwam de traan, de traan die meer zei dan woorden zouden kunnen. Je wilde nog iets zeggen omdat je nu eenmaal niet tegen stiltes kunt en je zei dat je niet wist wat je moest zeggen. Ieder woord was er een te veel. We vielen in slaap met mijn lijf om de jouwe.

 

Zomer

We hadden spelden in de rug van het paard gestoken om te kijken of het beest iets kon voelen. “Hij staat daar altijd maar”, had ik gezegd, “met die vliegen op zijn neus. Hij kijkt zo dom, alsof het hem allemaal niets kan schelen wat er om hem heen gebeurt.”

Sarah had ernstig geknikt. “Ik denk dat een paard minder voelt dan een mens.”

“Nóg minder?”

Sarah haalde haar schouders op.

Natuurlijk moest ik beginnen. Het beest draaide zijn hoofd in de richting van de plek waar de eerste speld naar binnen ging, snoof even onrustig, en draaide toen terug naar zijn oorspronkelijke houding. De tweede en derde speld gingen hetzelfde: even draaien, snuiven, en terug. Daarna reageerde hij helemaal niet meer op elke nieuwe prik.

“Hij voelt echt niets”, zei ik teleurgesteld.

“Misschien komt het omdat hij geen naam heeft”, dacht Sarah, “misschien besta je alleen als je een naam hebt waar je naar luistert als je geroepen wordt.”

 

Afstand

Het bellen was geen succes. “Ik ben er niet goed in”, zei ze. “Nooit geweest. Vroeger wist ik ook al niet wat ik tegen vriendinnetjes moest zeggen.”

We keken allebei naar de videoverbinding op ons computerscherm.

“Ik wil je vasthouden”, zei ze.

 

Uitgeteld

“Dit is geen seks”, zegt ze. “Dit is kunst.”

 

Ergens

“Bedankt”, zegt ze, “dat je je tijd met mij wilt doorbrengen”.