Kermis (fragment)
De kermis begon zoals hij alle jaren begon: in de tuin bij Stalens. Het klinkt misschien gek, indrinken bij de uitvaartondernemer, maar de kermisborrel was traditie en hij was nou eenmaal uitvaartondernemer. Cor Stalens woonde in een zijstraat van de Dorpsstraat en had een grote tuin, helemaal betegeld en omheind met een hoge houten schutting.
We stonden lekker te pilsen toen de poort openging en er iemand binnenkwam die we nog niet kenden. Het sloeg meteen stil. We kenden iedereen, als de poort openging hoorde daar een bekende kop te verschijnen. We staarden die vent aan alsof hij net vanuit de hemel was afgedaald en zijn ruimteschip tussen onze fietsen had geparkeerd.
“Hallo”, zei hij, “Ik ben de nieuwe buurman”.
“Goei’dààg”, mompelden wij.
De nieuwe buurman had een stevige baard, niet zo’n morsige baard van maanden niet scheren maar een keurig verzorgde baard die eruit zag alsof hij minstens elke week werd bijgetrimd door een professionele stylist. Op zijn mollige gezicht zat een zware, zwarte bril. Hij had een geruit overhemd aan en een beige broek die misschien net iets te strak zat.
Cor Stalens was de eerste die weer wat zei, hij had deze gast immers uitgenodigd. “Dag buurman, wat fijn dat je bent gekomen”. Zijn stem was overdreven vriendelijk, de stem die hij ook opzette als hij met de familie van een overleden dorpsgenoot de details van de uitvaart doornam. Hij maakte met zijn hand een wild zwaaiend gebaar naar de tuin, waarschijnlijk om iets te zeggen als ‘ga maar ergens tussen staan’ en dat deed hij, de nieuwe buurman, hij ging aan de statafel staan waar de meeste ruimte was, bij Timmer en Touber.
“Zo”, zei Touber.
“Zo”, zei de nieuwe buurman.
“Zo”, zei Timmer.
Stalens zette een koud pilsje op tafel voor de nieuwe buurman en ook alvast twee voor Touber en Timmer, hoewel Timmer nog een halfvol flesje had. “Drink eens door, homo”, zei Stalens, en hij tikte Timmer op zijn achterhoofd.




