Nieuw
Ze krijgt kippenvel als ik in haar oor blaas.
Ze krijgt kippenvel als ik in haar oor blaas.
Een poging om te troosten, te praten. Dat er zo veel mensen zijn die twijfelen, die onzeker zijn over hun leven. Dat ze niet moet denken dat zij er het slechtste aan toe is van iedereen.
Ze draait haar hoofd weg, wil me niet meer aanraken. Heb ik iets verkeerds gezegd? Natuurlijk heb ik iets verkeerds gezegd. “Ik ben geen aansteller.”
De volgende dag praat ze weer – een beetje.
Of ze nog boos is.
“Ik ben nooit boos.”
Of ze teleurgesteld is.
Stilte.
“Ja.”
Ik vraag me af: zijn er op dit moment meer mensen binnen of buiten?
We bedreven de liefde terwijl we elkaar aan bleven kijken en daarna kwam de traan, de traan die meer zei dan woorden zouden kunnen. Je wilde nog iets zeggen omdat je nu eenmaal niet tegen stiltes kunt en je zei dat je niet wist wat je moest zeggen. Ieder woord was er een te veel. We vielen in slaap met mijn lijf om de jouwe.
We hadden spelden in de rug van het paard gestoken om te kijken of het beest iets kon voelen. “Hij staat daar altijd maar”, had ik gezegd, “met die vliegen op zijn neus. Hij kijkt zo dom, alsof het hem allemaal niets kan schelen wat er om hem heen gebeurt.”
Sarah had ernstig geknikt. “Ik denk dat een paard minder voelt dan een mens.”
“Nóg minder?”
Sarah haalde haar schouders op.
Natuurlijk moest ik beginnen. Het beest draaide zijn hoofd in de richting van de plek waar de eerste speld naar binnen ging, snoof even onrustig, en draaide toen terug naar zijn oorspronkelijke houding. De tweede en derde speld gingen hetzelfde: even draaien, snuiven, en terug. Daarna reageerde hij helemaal niet meer op elke nieuwe prik.
“Hij voelt echt niets”, zei ik teleurgesteld.
“Misschien komt het omdat hij geen naam heeft”, dacht Sarah, “misschien besta je alleen als je een naam hebt waar je naar luistert als je geroepen wordt.”
Het bellen was geen succes. “Ik ben er niet goed in”, zei ze. “Nooit geweest. Vroeger wist ik ook al niet wat ik tegen vriendinnetjes moest zeggen.”
We keken allebei naar de videoverbinding op ons computerscherm.
“Ik wil je vasthouden”, zei ze.
“Dit is geen seks”, zegt ze. “Dit is kunst.”
“Bedankt”, zegt ze, “dat je je tijd met mij wilt doorbrengen”.
“Ik ben hier wel, maar ik doe niets”, zei Alwin. Iedere dag zat hij urenlang online spelletjes te spelen in de studieruimte op de zolder van het Oost-Indisch Huis, waar computers stonden opgesteld tussen de eeuwenoude balken. Alwin schreef zijn scriptie. De diploma-uitreiking zou beneden zijn, in de voormalige bewindhebberskamer van de VOC.
Hij woonde in de Nes, om de hoek bij De Buurvrouw, het nachtcafé waar hij zijn vrouwen veroverde.
Toen hij afstudeerde had de universiteit het Oost-Indisch Huis inmiddels verkocht, en zijn diploma-uitreiking vond plaats in een grijze zaal in een nieuwbouwcomplex aan de rand van de stad.
Ze komt omhoog, met verwarde haren en een Mickey Mouse-shirt dat tot haar knieën komt, knippert met haar ogen tegen het licht en strompelt de slaapkamer uit. “Ik moet even plassen.”
Liefde, denk ik, liefde is het ontbreken van schaamte.