Achttien jaar van nu
Achttien jaar van nu liggen we in een tentje in de Schotse hooglanden. De regen tikt op het zeil. We liggen op onze buik in onze slaapzakken en koken water op een brandertje in de voortent. Survivalvoer. Onze spieren doen pijn van de hele dag lopen, tien uur, elf uur, langzaam verdween de tijd. Brandende voeten, stekende kuiten. Je hebt rode wangen. Je zegt dat je trots bent dat ik zo veel gelopen heb. Ik vraag of je soms anders had verwacht van je oude vader.
Je moet plassen maar je hebt geen zin om naar buiten te gaan. Je gaat toch. Als je terugkomt zijn je haren nat. Het druppelt op je matje. Je kruipt terug in je slaapzak en zegt dat je er nooit meer uit komt. Dat zullen we nog wel eens zien, zeg ik.
Je doet je ogen dicht. Je zegt: ik doe alvast mijn ogen dicht.
Ik probeer nog wat te lezen maar ik lees niets. Ik kijk naar je gezicht, de blosjes op je wangen, je natte haren, je ademhaling die steeds kalmer wordt.
Dan denk ik terug aan nu, toen we elkaar niet snapten, toen alles nieuw was, jij net zo hulpeloos als ik. Hoe ik vertelde over de vrouw die jij zou worden, ook al begreep je van mijn woorden nog geen woord.