Letters
door arjendewit
Het is de Week van het Korte Verhaal! Lees hier mijn verhaal ‘Letters’ over een moeder die haar zoon met pijn in het hart uit huis ziet gaan.
“De K”, zegt Robert.
“De K”, knikt moeder. Eigenlijk wist ze al dat het een K zou worden, ze had de eerste paar woorden al gelezen. Ze kwamen op het idee toen ze Roberts kamer voor het eerst gingen bekijken. Het gedicht stond in grote letters op een gebouw tussen Centraal en Muiderpoort, maar de trein ging net te snel voorbij om het helemaal te lezen. “Hè”, had ze gezegd toen ze er voorbij waren, “wat jammer. Ik was zo benieuwd hoe het verder ging.”
“Misschien moet je elke keer een regel lezen als je me komt opzoeken”, had Robert gezegd, “dan weet je hem straks helemaal”.
“Dat gaat nog wel even duren.” Ze wist toen al dat ze niet vaak naar Amsterdam zou komen.
Robert had gegrinnikt. “Oké, dan neem ik elke week een letter mee naar huis, net zolang tot je het hele gedicht thuis hebt opgeschreven.”
Dus nu is er de K, de tweede letter. Ze schrijft hem op het beige A4’tje dat ze speciaal hiervoor aan het prikbord heeft gehangen. ‘Ik’, staat er.
Elke vrijdag komt Robert thuis en elke zondag vertrekt hij weer. Natuurlijk weet ze dat hij het niet voor haar doet; hij doet het voor de wasmachine, voor het hardloopclubje op zaterdag en voor zijn vrienden in de kroeg hier in het dorp. Ach, zo hoort het toch ook. Dit is de fase waarin kinderen zich losmaken van hun ouders.
Haar man, Roberts vader, is al jaren geleden overleden. De dokter had de rugpijn toegeschreven aan zijn artrose en toen hij eindelijk naar het ziekenhuis werd gestuurd was de kanker al uitgezaaid tot in zijn longen en zijn lever. Sindsdien leeft ze van het nabestaandenpensioen en haar WAO. In huis hangt geen foto van haar man. Dat vindt ze zo aanstellerig, van die weduwen die de hele dag naar hun trouwfoto uit het jaar nul gaan zitten staren tot hun eigen tijd is gekomen. Ze gaat elke week naar het familiecafé van de kankerstichting en verder gaat ze niet zielig zitten doen.
Na het familiecafé gaat ze soms nog even de bieb in voor nieuwe boeken of om te internetten. Robert heeft haar geleerd hoe ze moet googelen en e-mailen, en sinds kort heeft ze ook een Facebook-profiel. Het is best leuk, dat moet ze toegeven, al hoeft ze zelf niet zo’n computer in huis.
Twintig weken later heeft ze de eerste regel: ‘Ik lig als een schip op de rede’. Ze heeft een letter extra gekregen omdat ze jarig was en eentje omdat Robert een keer doordeweeks een reünie van de middelbare school had.
“Mooie zin”, zegt ze, “dat belooft wat”. Robert lacht en pakt haar even bij de schouder. Ze sluit haar ogen om zijn hand beter te voelen.
“Oh ja mam.” Hij laat haar schouder los. “Volgend weekend kom ik niet thuis. Cynthia is jarig, dat meisje waarmee ik in die projectgroep zat, weet je wel.”
Ze knikt. Een weekend niet thuis betekent ook geen letter.
Langzaam komen er meer weken waarop hij in Amsterdam blijft. Feestjes, afspraken voor de studie, een hardloopwedstrijd. De was doet hij soms bij een wasserette en soms bij zijn studiemaat Philip, wiens ouders een compleet appartement voor hem hebben gekocht in de Pijp.
In de bieb bekijkt ze Roberts Facebook-pagina. Philip, Cynthia en Iliass kent ze inmiddels, maar wie is die Tamar waar hij zo guitig de arm omheen slaat? Er komen meer foto’s. Van grote groepen in donkere kroegen, van glazen bier op zonnige terrassen, van een studie-uitje naar Terschelling, van een verkleedfeestje waar Robert als Sponge Bob is. Een glimlach glijdt over haar gezicht, al herkent ze hem bijna niet met al die gele schmink. Als kind was hij niet weg te slaan bij dat soort series.
“Tamar?”, zegt hij. Ze schept lasagne op; vijf scheppen voor hem, twee voor zichzelf. “Vriendinnetje van Cynthia uit Wageningen, studeert Future Planet Studies.”
“Wat voor studies?”
“Over duurzaamheid en innovatie enzo. Wel tof hoor. Dankje mam, eet smakelijk.”
Even is het stil.
Dan vraagt ze: “Wat is de volgende letter?”
“Oh ja”, zegt hij, en hij werpt een snelle blik op het prikbord. “Een D.”
“van een stad…”, mompelt ze.
Hij kijkt haar aan, knipoogt en neemt een hap lasagne.
Hoe langer hij van huis is, hoe vaker ze naar de bieb gaat. Af en toe mailt hij een update over studiepunten, uitstapjes en vakantieplannen. Haar dag kan niet meer stuk als zijn naam in haar mailbox verschijnt, maar het is niet genoeg. Als een verliefde puber klikt ze door zijn foto’s, op zoek naar aanwijzingen – locaties, lichaamshouding, blikken – over verhalen die hij zelf niet vertelt. Als hij thuis is vraagt ze soms naar personen of gebeurtenissen, meestal is het antwoord onbevredigend. “Heb je weer zitten facebooken?”, zegt hij dan, “verslaafde!”, en dan moeten ze allebei lachen.
Het gedicht op het prikbord vordert steeds trager. In de week voor Sinterklaas stuurt hij met de post een chocoladeletter, de U. Ze belt hem op. Dat is tegen de regels, wil ze zeggen, je bent niet eens met de trein langs het gedicht gekomen, maar ze kan het niet. Ze bedankt hem voor het mooie gebaar, hangt op en schrijft de U op het prikbord.
Dan, eindelijk, komt het moment dat het gedicht bijna af is. “Nog één letter”, zegt hij. De laatste regel is nu: ‘Ik ben voor de mensen gebouw’. Die laatste letter kan ze zelf wel invullen maar ze wil niet dat het klaar is, bang dat hij nog minder vaak de trein zal nemen als hij geen letters meer hoeft mee te brengen. Onzin natuurlijk, hij komt sowieso steeds minder vaak. Inmiddels heeft hij zelf een tweedehands wasmachine gekocht en traint hij alleen nog bij zijn Amsterdamse atletiekvereniging.
Robert heeft een baard laten staan. Hij lijkt groter, ook al weet ze dat hij niet meer groeit. Misschien is ze zelf wel gekrompen.
“Trouwens, ma”, zegt hij, en hij kijkt even naar de grond. “Is het goed als ik Tamar volgende keer meeneem?”
Dit verhaal verscheen in de bundel Door Oost (Babel & Voss 2018, €10,-)