De kunst

door arjendewit

Hier moet het gebeuren, dacht Arjen. Het was stil in het Stedelijk Museum. Mensen schuifelden van zaal naar zaal, stiefelden langs de werken. Een omaatje moest de arm vasthouden van haar man, die nog goed ter been was. Ze leek het allemaal niet goed te kunnen zien, en tuurde steeds ingespannen door haar bril om de kleuren op de doeken te zien. Af en toe murmelde de man wat in haar oor. Ze leken best tevreden.

Druk was het niet. In de zaal waar Arjen stond liepen zo’n tien mensen. Veel stelletjes, die af en toe elkaars rug aanraakten of even elkaars hand vastpakten. Arjen liep door. Hij was iemand die niet minuten voor ieder stuk bleef staan kijken, zoals veel bezoekers doen, maar iemand die een vluchtige blik wierp op ieder werk, tot hij ergens door getroffen werd. Dat gebeurde een keer of drie in het gemiddelde museum. Op deze dag had hij een speciale outfit aangetrokken: netjes, een tikje apart, maar niet te opvallend. Zijn geruite bloes zat tot zijn nek dichtgeknoopt, een strak zwart jasje eroverheen. Een petje nonchalant schuin op zijn hoofd.

Arjen hoorde de schuifelende stappen van het oude echtpaar, de tik van de hakken van jongere vrouwen, af en toe een fluisterend commentaar. Dat is de code van het museum: niet luid praten. Een suppoost kwam binnen en keek vermoeid de zaal in. Suppoosten blijven een kwartier in dezelfde zaal, wist Arjen, daarna lopen ze door.

Arjen ging een andere zaal in, liep door zonder om zich heen te kijken en betrad een nieuwe, grotere ruimte. Iets meer mensen hier. Nu moest het gebeuren. Hij haalde een opgevouwen papiertje uit zijn zak, schraapte zijn keel en riep om aandacht: “Dames en heren, komt u er even bij! Ja, kom maar, hier gaat het gebeuren.” Mensen keken verschrikt op, als katten die door de tuin lopen en een onverwacht geluid horen. “Kom maar dichterbij”, zei Arjen luid. Voorzichtig kwamen bezoekers inderdaad een stapje dichterbij. Toen begon hij voor te lezen, nog steeds op een toon die te luid was voor de serene museumsfeer.

Hij las zijn woorden voor. Voorzichtige woorden, samengevoegd in strakke zinnen. De klanken weerkaatsten tegen de witte muren, tegen de doeken en beelden langs de kant. Het waren de mooiste woorden die hij ooit had verzonnen, het mooiste proza dat hij ooit had geschreven. Al zijn ervaringen waren samengebald in deze tekst. Tijdens het spreken legde hij op sommige woorden nadruk met weidse gebaren. Even keek hij om zich heen. Mensen vonden het leuk, luisterden verwonderd. Intussen was ook de suppoost binnengekomen, die onrustig in zijn portofoon aan het praten was. Met een glimlach vervolgde Arjen zijn voordracht. Het verhaal ging over twee jonge mensen die alles konden worden wat ze wilden, en zich daardoor verplicht voelden gelukkig te zijn. Een groots thema, klein uitgewerkt. “Ik droeg een witte bloes, het meisje zwarte mascara.”, oreerde hij. “Ze droeg All Stars, zoals we allemaal All Stars droegen.”

Naarmate het verhaal vorderde kregen de blikken van de meeste bezoekers steeds meer bewondering in zich. Iemand hield zijn mobieltje omhoog. Inmiddels waren er twee bewakers binnengekomen, die kordaat met de suppoost begonnen te overleggen. Arjen droeg rustig en duidelijk voor, zoals hij het thuis talloze malen had geoefend. Van andere zalen stroomden meer mensen toe. Het verhaal ging dromerig verder. In een dramatisch gesprek liep de mascara van het meisje uit en legde ze haar hoofd op de schouder van de ikfiguur, een prachtig beeld met de kleuren zwart en wit. “En terwijl de maan langzaam onderging huilde ze vlekken op mijn bloes die voor altijd grijs zouden blijven.”

De bewakers hadden er genoeg van en liepen op de spreker toe. Arjen zag het maar bleef doorpraten, hield zijn publiek in de greep. De twee mannen pakten ieder een arm. “Dit is mijn verhaal!”, schreeuwde Arjen nog. Het publiek wist niet of het een act was of een gek, een enkeling begon te applaudisseren. De bewakers sleurden hem mee, Arjen worstelde een beetje maar liep gedwee mee, door de zalen, langs meer verbouwereerde bezoekers, door een deur met ‘Staff’, naar een kantoortje. Daar werd hij op een stoel geplant.

*

Toen hij weer buiten stond zag hij de cameraploeg staan. AT5. Zij waren natuurlijk gewaarschuwd, zoals zij van ieder onbenullig ongelukje in de stad meteen op de hoogte zijn. De camera, die losjes aan de schouder van de cameraman bungelde, werd omhoog gericht, de interviewster snelde toe met haar rode microfoon.

“Goedemiddag meneer, was u degene die zojuist de orde in het Stedelijk heeft verstoord?”

Arjen keek haar alert aan. “Och, mevrouw, over welke orde heeft u het precies? In een museum hoort kunst gemaakt te worden, en dat heb ik gedaan.”

“Maar er waren bezoekers rustig door het museum aan het lopen en u begon voor te lezen?”

“Zo is het gegaan ja. Ik weet ook niet waarom iedereen zo stil was. Volgens mij is dit een plek waar kunst hoort te leven, niet waar kunst ligt te sterven.”

“Welk statement wilt u hiermee maken?”

“Kunst is niet een lijk waar je naar moet kijken. Kunst is een beleving, een continue interactie tussen kunstenaar en kijker.”

“Maar wie beslist dan dat u als kunstenaar goed genoeg bent om in het Stedelijk te staan?”

“Mevrouw, we zijn allemaal kunstenaars. Wij maken de kunst, niet de rommel die hier binnen hangt. Wie bepaalt er eigenlijk wat goede kunst is? De ervaring is voor iedereen verschillend. Iedereen maakt wel eens iets moois, schrijft een gedicht of een verhaal in een boekje. Luister. Morgen is het zaterdag. Ik zou willen dat iedereen morgen naar een museum gaat. Maakt niet uit waar het museum staat of wat voor museum het is.” Hij keek nu recht in de camera. “Neem je tekst, je beeld, je tekening of je schilderij mee. Ga naar een museum bij jou in de buurt. Neem je kunstwerk mee, kom naar de plek waar kunst hoort te leven en kijk eens wat anderen hebben meegebracht. Praat erover, leer van elkaar, inspireer elkaar. Dat is kunst.”

Arjen liep weg van de camera, hij had zijn oproep gedaan. Zijn fiets stond nog op de plek waar hij hem had gezet. De interviewster vroeg nog iets, hij verstond het niet. “Tot morgen!”, riep hij. Lachend fietste hij weg.

Die avond zag hij het filmpje van zichzelf niet alleen op de lokale zender, maar ook in het achtuurjournaal en in twee praatprogramma’s.

*

En het werd zaterdag, en de mensen kwamen naar de musea. Het was een ongekende mensenstroom. Sommige musea boden iedereen vrije doorgang om deze historische gebeurtenis een handje te helpen, anderen draaiden woekerwinsten door de enorme toeloop. In iedere stad, ieder dorp stroomden de mensen massaal richting de galeries en kunsthallen. Iedereen bracht wat mee, dagboeken, grote doeken, houtsnijwerk, soms alleen een verfrommeld velletje papier met een rijmpje. Overal in het land stonden mensen in statige museumhallen luidruchtig met elkaar te praten, te discussiëren over wat goed was en wat niet. Mobieltjes kwamen vol te staan met foto’s van al het moois dat anderen hadden gemaakt.

Arjen stond op het Museumplein, waar het wemelde van het volk, en keek om zich heen. Er liepen meisjes met tekeningen, pubers met hun dagboek en mannen in pak met een foto in een dure lijst. Mensen liepen naar het Rijks, het Van Gogh, het Stedelijk. Arjen zag het en hij lachte, hij lachte niet alleen omdat dit de mooiste dag uit zijn leven was maar ook de mooiste dag uit het leven van al deze mensen.

En daar ging ook de oude, bijziende vrouw, steunend op de arm van haar kwieke man. Onder haar arm klemde ze een zelfgebreide sjaal met bloemetjesmotief. Met een glimlach keek ze omhoog naar haar man. Langzaam schuifelde het oude stel onder de enorme badkuip door.

Advertentie